DNA heeft slechts beperkte waarde bij de opsporing van dopinggebruik

30 januari 2007

In een brief heeft de Rabobank wielerploeg haar renners gevraagd DNA af te staan. Ook de AIGCP (Association Internationnale des Groupes Cyclistes Professionnels), de vereniging van professionele wielerploegen wil een dergelijk verzoek aan de renners doen.

Als het gaat om de directe opsporing van doping is DNA niet geschikt. Immers, in DNA-materiaal zijn geen “stoffen” te vinden.

De actie van de Rabobank lijkt er op gericht om in de eerste plaats te laten zien dat het de wielersport menens is in de strijd tegen doping. Ook de concept versie van de te vernieuwen wereld anti-doping Code meldt het mogelijke gebruik van DNA-profielen, al is er op dit moment nog nauwelijks sprake van een praktische toepassing hiervan.

DNA zou geschikt kunnen zijn om aangetroffen zakken met bloed te kunnen koppelen aan personen, zoals de Spaanse autoriteiten nu proberen in “operacion puerto”. Wanneer men beschikt over het DNA materiaal van een sporter is de herkomst van een zak bloed makkelijker te herleiden.

Hiernaast kan het soms een toegevoegde waarde hebben bij zaken waarin een sporter betwist of het geanalyseerde urinemonster wel van hem of haar was, zoals het geval was met Lance Armstrong. Maar ook hierbij biedt DNA zeker niet altijd een uitkomst, omdat niet in alle gevallen bruikbare sporen van DNA in urine zijn terug te vinden.

De Dopingautoriteit is hierdoor van mening dat het vrijwillig afstaan van DNA materiaal op dit moment geen directe meerwaarde heeft bij het tegengaan van dopinggebruik. Maar een verzoek als dit is in het licht van de recente affaires - met name in de wielersport - wel heel begrijpelijk. Overigens zal het verzamelen en opslaan van DNA-materiaal altijd moeten voldoen aan de geldende privacy-wetgeving, wat onder andere inhoudt dat het doel waarvoor het DNA verzameld wordt, duidelijk moet zijn omschreven.